Europese heksenvervolging
Enkele eeuwen geleden raakte Europa in de greep van de angst voor hekserij, wat leidde tot heksenvervolgingen en zelfs terechtstellingen.
De jacht op heksen en de vervolging daarvan is groot thema in Duivelsdochters, maar vond eigenlijk iets later plaats dan de periode waarin Duivelsdochters zich afspeelt (na 1375). Voornamelijk in de renaissance, de periode ná de middeleeuwen. Het begrip ‘heks’ werd in de jaren 1230-1430 gefundeerd, wat gepaard ging met ketterprocessen en de door paus Sixtus IV ingestelde inquisitie, een kerkelijke rechtbank die heksen berechtte.
Hekserij werd aanvankelijk gezien als het op bovennatuurlijke wijze uitroepen van kwaad over anderen. Rond 1375 werd daar door de hogere klasse aan toegevoegd dat de heksen een pact met de duivel gesloten zouden hebben.
De heksenvervolging heeft in Europa naar schatting 30.000 tot wel 60.000 slachtoffers geëist. Meestal de armere, oudere en wijzere vrouwen. De natuurgenezers, de helers en de vroedvrouwen. De meeste van hekserij beschuldigden ”bekenden“ alle beschuldigingen omdat ze gemarteld werden. Ook wezen zij tijdens de martelingen andere personen aan die zich zogenaamd inlieten met hekserij, die op hun beurt ook weer anderen zouden aanwijzen, hetgeen leidde tot processen met talloze onschuldig veroordeelden.
heksenhamer
De Heksenhamer (Malleus Maleficarum, Malleus betekent 'hamer' en malefica 'boosdoeneres') is een 15e-eeuws handboek voor de heksenjacht met gedetailleerde ondervragingstechnieken en de meest effectieve foltermethoden, geschreven in 1485-1486 door Heinrich Kramer, een Duits-Dominicaanse inquisiteur.
Het boek bestaat uit drie grote delen.
- Het eerste wil het bestaan van hekserij bewijzen;
- Het tweede vertelt over de vormen die hekserij aanneemt;
- Het derde deel beschrijft hoe heksen herkend kunnen worden, voorgeleid en berecht.
Naast een bespreking van de materiële schade die heksen konden toebrengen, onder meer met het oproepen van natuurelementen en -rampen, gaf de dominicaan tekst en uitleg over de zes maleficia’s die de dienaars van de duivel over de mensen uit konden spreken:
1. Doden van een man, vrouw, kind of vee.
2. Aantasten van vitale organen.
3. Veroorzaken van een misval of abortus bij vrouw of vee.
4. Beroven van verstandelijke vermogens.
5. Onvruchtbaar maken van mannen, vrouwen en vee.
6. Blinde liefde oproepen voor de andere sekse.
Foto: Titelpagina Malleus Maleficarum
Door de punten drie en vijf werden vroedvrouwen, meer nog dan andere vrouwen, als potentiële heksen beschouwd. Zij waren het immers die middeltjes tegen zwangerschappen kenden en abortussen pleegden. De makkelijkste prooien voor de duivel waren volgens de auteur van De Heksenkamer overspelige, geile, verlaten, miskende en mooie jonge vrouwen.
Het historische werk bevat allerlei bizarre passages. Zo beweerde de auteur bijvoorbeeld dat, met name oudere heksen, zo nu en dan mannelijke geslachtsdelen stalen. En het fantasierijke fenomeen ‘weerwolf’ kwam in het werk ook indirect aan bod. In deze periode was het geloof in weerwolven nog relatief wijdverspreid. Met name in Noord-Duitsland vonden geregeld weerwolfprocessen plaats. Wie schuldig bevonden werd eindigde net als heksen doorgaans op de brandstapel.
HEKSENJAGERS
Hoofdtaak van deze inquisitie was ketters op te sporen, te trachten hen te bekeren en desnoods te straffen of te doden. Werd jij aangewezen als heks, dan moest je bewijzen dat dat niet zo was.
Velen stierven reeds tijdens de martelingen of bij de proeven die ze moesten ondergaan. Overleefden ze dit door vaak een bekentenis, dan kreeg men de kans om zich te bekeren. Dan werd de veroordeelde eerst gewurgd vóór de verbranding, met de mogelijkheid nog in de hemel te komen. Bekeerden ze zich niet, dan belandde de heks levend op de brandstapel. Het zuiverende vuur werd gezien als de enige manier om de kracht van de duivel te laten verdwijnen.
Foto: Museum De Heksenwaag Oudewater
Godsoordeel
Het godsoordeel is een rechtsprocedure waarmee de wil van een god wordt vastgesteld. Dat kan gebeuren met een proef of met een tweegevecht, waarbij de god zijn kampioen aan de overwinning zou helpen. Zo zou de schuld of onschuld van voor het gerecht gedaagde personen vastgesteld kunnen worden.
De Heksenwaag
Bij de weegproef werd een van hekserij beschuldigde gewogen en was schuldig als zij minder woog dan het vooraf bepaalde gewicht. Hierbij werd gebruik gemaakt van de weegschaal (de Waag) die in die tijd ook gebruikt werd voor producten als tarwe, meel, enz.
Kruisproef
Bij de kruisproef, waarschijnlijk ingesteld door geestelijken, moesten beide partijen in een geschil zo lang mogelijk in kruishouding blijven staan, dat wil zeggen met de armen omhoog. Wie het eerst de armen liet zakken, bekende schuld.
Waterproef
Bij de waterproef werd de beklaagde in het water gegooid. Een onschuldige zou direct zinken; wie bleef drijven was behekst. Men dacht dat heksen lichter dan water waren en zouden blijven drijven. De beklaagde werd wel vastgemaakt aan een touw zodat hij of zij nog uit het water getrokken kon worden, maar soms kwam het toch voor dat mensen hierbij verdronken. In dat geval kregen ze een christelijke begrafenis en werden ze geacht naar de hemel te zijn gegaan. Anderzijds kon de beklaagde blijven drijven door luchtbellen in de kleding; ze werd dan direct tot heks bestempeld. De waterproef wordt beschreven in de Malleus maleficarum en werd op grote schaal toegepast.
Vuurproef
Bij de vuurproef moest de beklaagde over gloeiende kolen lopen of een heet voorwerp vastnemen, waardoor hij brandwonden zou oplopen. Zijn schuld of onschuld hing af van het al dan niet goed genezen van die wonden. Er kon echter bij gemanipuleerd worden doordat men de voorwerpen of kolen zo heet kon maken als men wilde. Deze proef werd ook uitgevoerd met heet water. Ook hier kon gemanipuleerd worden: de watertemperatuur kon variëren van circa 47 °C (wat al als heet wordt aangevoeld) tot kokend.
Processen
Tussen 1325-1330 was er een aantal politieke showprocessen waarin vorsten hun tegenstanders ervan beschuldigden met hulp van de duivel samenzweringen tegen hen te smeden. Dit leek enigszins op de latere heksenprocessen. Van de periode 1330-1375 zijn van 25 heksenprocessen in Europa de stukken bewaard gebleven. Heksen werden toen alleen van maleficiën (boosdoeningen) beschuldigd. De heks kreeg daarvoor een passende straf. Een moord die gepleegd zou zijn door tovenarij werd hetzelfde bestraft als een moord die met een bijl was gepleegd. Na 1375 begon de inquisitie zich met de heksenvervolging te bemoeien en werden de processen grootser opgezet. De geleerden (theologen, filosofen en rechters) geloofden niet dat zwarte magie en maleficiën mogelijk waren zonder de hulp van de duivel.
Foto: Ancient Secrets: Witch Hunter's Bible | National Geographic
Daarom beschuldigden zij de heksen ervan, dat zij een ketterspact met de duivel hadden gesloten. De heksen zouden de duivel aanbidden en in ruil daarvoor, grote krachten krijgen om kwaad te doen.
De latere heksenprocessen werden gevoerd door lokale schepenbanken en feodale hoven (het leenstelsel).
Heksenhype in zuidoost Brabant
Dat de mensen er in de eeuwen hiervoor een aparte denkwijze op na hielden, blijkt wel uit enkele voorbeelden uit het zuidoosten van Brabant, mijn geboortegrond. Tijdens de heksenhype in 1595 werden 23 vrouwen verbrand. De toenmalige heren van Asten en van Mierlo waren namelijk fervente heksenjagers.
Griet Mijnsheren
Zo werd de 90-jarige demente Griet Mijnsheren, beschuldigd van het bewaren van een pot met babyvet, levend verbrand op de Strabrechtse Heide. Het babyvet (gemaakt door het koken van pasgeboren en ongedoopte jongetjes) zou door de heksen gebruikt worden in de vliegzalf waarmee ze naar verafgelegen heksensabatten zouden kunnen vliegen.
Jutta Verschueren
Jutta Verschueren, de dienstmeid van de pastoor van Mierlo, werd ook opgepakt. Zij zou een kind door liefkozing behekst hebben en ze had de Heer van Mierlo willen beheksen door middel van de peren die zij hem gegeven had. Ze werd gefolterd en noemde namen van anderen. Jutta mocht na twaalf dagen gaan, maar kon haar rechterarm nooit meer gebruiken.
Margriet Brycken
Op 14 juni 1595 beklaagde Margriet Brycken zich bij de autoriteiten van de heerlijkheid Cranendonck, dat een 80-jarige dorpsgenoot, Frans Berchmans, haar beschuldigde van tovenarij: ze zou er met bovennatuurlijke krachten voor hebben gezorgd dat zijn graanvoorraad bedorven raakte. Margriet wilde zich hiertegen verdedigen, want wie zich destijds niet verweerde tegen dit soort beschuldigingen, stemde in. Margriet en Frans werden beiden in gevangenschap genomen en ondervraagd. Uiteindelijk delfde Margriet het onderspit omdat slechts één vrouwelijke getuige van de vijf aangevoerde getuigen haar verhaal onderschreef: volgens het oordeel van de rechtbank waren er minimaal twee vrouwen nodig om het woord van een man, Frans, tegen te spreken.
Met de aanklacht tegen Frans, heeft ze de aandacht op zichzelf gevestigd. Verhalen die opmerkelijk genoeg door haar dochter, Heylken Brycken, 12 jaar oud, onderschreven worden. Zo zegt zij: 'dat haar moeder niet meer dan drie of vier keer mee is uitgevlogen.' Daarnaast verklaart ze 'dat ze zelf drie keer mee is geweest, de eerste keer naar de stad Hamont, waar ze een boel (vrijer) had in mensengedaante, genaamd Dirk. Op deze bijeenkomst was ook Jenneken inde Camer aanwezig. Samen met Jenneken werden moeder en dochter, op 6 juli 1595 gelijktijdig verbrand.
Bronnen: Wikipedia, historiek.net